In 1924 ontdekte de Duitse ‘neuropsychiater’ Hans Berger het Elektrenkephalogram, ritmische elektrische activiteit op de hoofdhuid die uit het brein afkomstig is. Zijn primitieve elektrische breinschrijver, ofwel elektro–encephalograaf, bestond uit gechlorideerde zilveren naalden en een dubbele spoelgalvanometer. Een van zijn belangrijkste proefpersonen was zijn zoontje. Sinds Bergers eerste schriftelijke rapportage (1929) over het eeg, speelt de meting van elektrische potentiaalvelden op het hoofd een belangrijke rol bij het bestuderen van normaal en afwijkend hersenfunctioneren. De trefwoorden epilepsie en eeg leveren sinds 1936 alleen al 27.531 publicaties op! Niettemin blijft het eeg, ook bij de sterk verbeterde eeg–machines van vandaag, een moeilijk te meten signaal. Immers, tussen de cellen in de buitenste hersenschors, waar de eeg–activiteit wordt gegenereerd, en de hoofdhuid, waar het eeg wordt gemeten, liggen nog de hersenvliezen, de schedel en de huid zelf. Met name de schedel is een slechte elektrische geleider.