Inleiding: De mate van overeenstemming tussen lichamelijke activiteit van kinderen gemeten door een versnellingsmeter en twee veelgebruikte vragenlijsten werd onderzocht. Methoden: De gegevens van 116 zes- tot en met elfjarige kinderen zijn geanalyseerd. Lichamelijke activiteit is gemeten met behulp van een ActiGraph versnellingsmeter, de Standaardvraagstelling Bewegen Jeugd en de vragenset uit Ongevallen en Bewegen in Nederland (OBiN). De uitkomstmaten van de twee vragenlijsten zijn vergeleken met die van de versnellingsmeter.Resultaten: Op basis van de ActiGraph gegevens voldeed 2% van de kinderen aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB), volgens de Standaardvraagstelling 88% en volgens OBiN 17%. De hoogste correlatie werd gevonden tussen ActiGraph en Standaardvraagstelling in aantal uur actief per dag (ρ=0,35), gevolgd door ActiGraph en Standaardvraagstelling in aantal dagen per week minimaal 60 minuten actief (ρ=0,19). Volgens de Standaardvraagstelling waren kinderen gemiddeld 2,2 uur per dag actief, volgens de ActiGraph was dat 0,5 uur. Gekeken naar het aantal dagen per week waarop kinderen minimaal 60 minuten actief waren, was het verschil tussen ActiGraph en Standaardvraagstelling 5,6 dagen per week (95% BI: 1,6–9,7) en tussen ActiGraph en OBiN 3,7 dagen per week (95% BI: -1,1–8,5).Conclusie: Er zijn grote verschillen gevonden in de mate van lichamelijke activiteit van kinderen op basis van de drie meetinstrumenten. In het algemeen schatten de vragenlijsten de mate van lichamelijke activiteit hoger in dan de versnellingsmeter. De ontwikkelingen op het gebied van objectieve meetinstrumenten zullen bijdragen aan het verbeteren van het meten van lichamelijke activiteit in grootschalig epidemiologisch onderzoek.