De incidentie van ovarium- en tubacarcinoom
in Nederland bedraagt ongeveer 1400 per jaar en is het grootst bij vrouwen boven de 50 jaar, die de menopauze gepasseerd zijn. Een huisarts in een normpraktijk zal ongeveer eens in de vijf jaar een nieuwe patiënte met een ovariumcarcinoom zien. De mortaliteit is aanzienlijk, per jaar overlijden ruim 1050 patiënten aan een ovarium- of tubacarcinoom; de vijfjaarsoverleving is 35-40% en de tienjaarsoverleving slechts ongeveer 28-30% (bron: www.cijfersoverkanker.nl). Dit lage percentage wordt voor een deel verklaard doordat nog altijd ruim 25% van de oudere patiënten met een gevorderd stadium geen behandeling wenst of krijgt. Dit maakt dat het ovariumcarcinoom bekend staat als de silent killer, vooral doordat de diagnose in 60-70% van de gevallen pas wordt gesteld als de tumor al in een vergevorderd stadium is (FIGO-stadium III of IV, zie tabel 17.1). Ovariumcarcinomen geven in een vroeg stadium nauwelijks specifieke klachten. In de maanden voorafgaand aan de diagnose kwamen patiënten vooral bij de huisarts met vage klachten, zoals buikpijn, vaker plassen en een toegenomen buikomvang.