Ritmebewaking komt tot stand door middel van een hartritmemonitor met een drie-, vijf- of tien-lead-bewakingssysteem. Door zorgvuldige elektrodenplaatsing en op de juiste manier aansluiten van de patiënt op de bewakingsmonitor kan het ritme in beeld gebracht worden. Er is een vaste methodiek van ritmebewaking en ritmebeoordeling. De P-toppen geven informatie over de activiteit in het atrium. De QRS-complexen geven informatie over het ventrikel. De duur van P-top tot aan het het QRS-complex en hoe consequent de prikkels van de atria naar de ventrikels worden doorgegeven, geeft informatie over de AV-geleiding. De breedte van het QRS-complex kan informatie geven over de intraventriculaire geleiding. De QT-tijd geeft aan hoelang het duurt voordat de hartspiercellen hersteld zijn na de vorige hartslag (repolarisatie). In dit hoofdstuk bespreken we de meest voorkomende ritme- en geleidingsstoornissen vanuit de sinusknoop, vanuit het atrium, vanuit de AV-knoop en vanuit de ventrikels. Daarnaast leren we verschillende pacemakerritmes herkennen. Door gestructureerd een ritmestrook te beoordelen volgt vaak een logische conclusie. Per ritme kan ingeschat worden wat de hemodynamische gevolgen zijn en kan een behandelplan opgesteld worden.