Digitalisering en technologische innovaties spelen een steeds prominentere rol in de gezondheidszorg. Het gebruik van digitale technologieën in de gezondheidszorg, ook wel bekend als e‑health of digitale zorg, heeft de potentie om de toegankelijkheid, efficiëntie en kwaliteit van zorg te verbeteren. Om de potentie van e‑health te kunnen realiseren, is het essentieel dat technologieën voor zo veel mogelijk inwoners toegankelijk zijn. Recente nationale gegevens van de E‑healthmonitor van 2023 laten zien dat hier nog verbetering mogelijk is.
Inleiding
De E‑healthmonitor is een door het Ministerie van VWS geïnitieerd en gefinancierd longitudinaal onderzoek naar de percepties en ervaringen van zowel zorgverleners als zorggebruikers over en met digitale zorg. Met de E‑healthmonitor wordt al sinds 2013 de digitale transitie van de gezondheidszorg in kaart gebracht [1‐10]. Dit gebeurt via een jaarlijkse cyclus van panelonderzoek, aangevuld met kwalitatieve verdiepingsonderzoeken.
Sinds 2021 wordt de E‑healthmonitor uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Nivel en het National eHealth Living Lab (NeLL). Naast het actuele gebruik van digitale middelen en de ontwikkelingen hierin over de tijd staan daarin de volgende zeven maatschappelijke uitdagingen centraal: organiseerbaarheid van zorg, arbeidsmarktuitdagingen, kwaliteit van zorg, attitude ten aanzien van digitale zorg, regie van de patiënt, toegankelijkheid en preventie.
Sinds 2024 staat deze monitor bekend onder de naam ‘Monitor Digitale Zorg’. Meer informatie over de E‑healthmonitor is te vinden op: www.rivm.nl/e-health/monitor.
In 2023 zijn bij vier panels (onderling vergelijkbare) vragenlijsten afgenomen: het artsenpanel van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en drie panels van het Nivel, namelijk het Panel Verpleging & Verzorging (V&V), het Consumentenpanel Gezondheidszorg (CoPa) en het Nationaal Panel Chronisch zieken en Gehandicapten (NPCG).
In dit artikel zullen we in het bijzonder enkele bevindingen uitlichten vanuit het zorggebruikersperspectief, waarbij we onderscheid maken tussen de verschillende leeftijdscategorieën en opleidingsniveaus. Opleidingsniveau is hierbij onderverdeeld in laag (tot en met lager beroepsonderwijs), middel en hoog (vanaf hoger beroepsonderwijs). In de tekst zullen we met name in gaan op de verschillen tussen laag en hoog door te spreken over praktisch opgeleiden versus theoretisch opgeleiden. Leeftijd is opgedeeld in drie leeftijdscategorieën, namelijk 15 tot en met 39 jaar, 40 tot en met 64 jaar en 65 jaar en ouder.
Als we spreken over ‘zorggebruikers’ bedoelen we elke in Nederland wonende burger die toegang heeft tot de gezondheidszorg. Niet alle zorggebruikers zijn altijd patiënt (onder behandeling van een zorgverlener) en/of hebben een (chronische) aandoening. Als we spreken over mensen met een chronische aandoening bedoelen we mensen die een objectief gestelde somatische chronische ziekte hebben, zoals diabetes mellitus, COPD, astma of een cardiovasculaire aandoening.
De dataverzameling vond plaats tussen april en juni 2023 en de gestelde vragen gingen over de afgelopen twaalf maanden. Vragenlijsten konden online of op papier worden ingevuld, afhankelijk van de voorkeur van de respondent. Vanuit CoPa hebben 837 zorggebruikers (421 mannen, 416 vrouwen) de vragenlijst ingevuld. Vanuit het NPCG betreft dit 1.437 mensen met een chronische aandoening (690 mannen, 747 vrouwen). Het volledige rapport over de stand van zaken met betrekking tot de digitale transitie anno 2023, met daarin meer informatie over de onderzoeksmethode, is te vinden op de website van het RIVM via de volgende link: https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2024-0008.pdf [10].
Punt van aandacht: digitale vaardigheden van ouderen en praktisch opgeleiden
Mensen verschillen in de mate waarin ze digitaal vaardig zijn. De E‑healthmonitor geeft een actueel cijfermatig inzicht in de mate waarin zorggebruikers en mensen met een chronische aandoening (zelfstandig of met hulp) gebruikmaken van verschillende digitale middelen. Hierbij is specifiek gevraagd naar het gebruik van een computer, een tablet of smartphone, en digitale toepassingen, zoals e‑mail, en apps op de pc, tablet of smartphone. Wat blijkt is dat het overgrote deel van de zorggebruikers en mensen met een chronische aandoening zelfstandig of met hulp gebruikmaakt van een computer (78–87%), (apps op een) tablet of smartphone (81–89%) en van e‑mail (84–91%). Een aanzienlijke variatie is echter te zien wanneer we kijken naar de verschillen in gebruik naar opleidingsniveau: 48% van de zorggebruikers met een praktische opleiding versus 97% van de zorggebruikers met een theoretische opleiding geeft aan zelfstandig of met hulp gebruik te maken van een computer. Aanzienlijke variatie is ook te zien wat betreft leeftijdscategorie: terwijl 100% van de zorggebruikers in de leeftijdscategorie 15 tot en met 39 jaar zelfstandig of met hulp een tablet of smartphone gebruikt, ligt dit percentage op 61% in de leeftijdscategorie 65 jaar en ouder. Deze trend komt overeen met gegevens van het Centraal Bureau van de Statistiek uit 2021, die ook op grote verschillen in digitale vaardigheden naar leeftijd en opleiding wijzen [11].
Ouderen en praktisch opgeleiden gebruiken minder digitale zelfzorg
Uit de E‑healthmonitor van 2023 blijkt dat de meerderheid van de zorggebruikers en mensen met een chronische aandoening websites bezocht voor hun gezondheid of behandeling, en dat een derde van hen hiervoor apps heeft gebruikt (bijvoorbeeld een voedingsapp). Daarnaast maakte iets meer dan een derde in beide panels gebruik van wearables ten behoeve van de eigen gezondheid. Ook bij het gebruik van dergelijke digitale zelfzorg zien we grote verschillen tussen mensen wanneer we onderscheid maken in de reacties van respondenten in verschillende leeftijds- en opleidingscategorieën. Het gebruik van websites om gezondheidsinformatie op te zoeken varieert van 22% onder praktisch opgeleiden, tot 68% onder theoretisch opgeleiden (fig. 1). Ook leeftijd speelt een rol bij het gebruik van digitale zelfzorgmiddelen, waarbij het gebruik van websites voor het zoeken van informatie over gezondheid varieert van 36% onder 65-plussers, tot 75% onder respondenten tussen de 15 en 39 jaar oud (fig. 2).
Figuur 1
Het percentage zorggebruikers (laag: n = 78–79, middel: n = 344–346, hoog: n = 342–348) en mensen met een chronische aandoening (laag: n = 328–331, middel: n = 629–633, hoog: n = 451–453) dat gebruikmaakt van digitale zelfhulp, uitgesplitst naar opleidingsniveau
Figuur 2
Het percentage zorggebruikers (18 t/m 39 jaar: n = 202–224; 40 t/m 65 jaar: n = 353–356; 65 ± jaar: n = 225–228) en mensen met een chronische aandoening (15 t/m 39 jaar: n = 63; 39 t/m 64 jaar: n = 481–483; 65 ± jaar: n = 858–871) dat gebruikmaakt van digitale zelfhulp, uitgesplitst naar leeftijdscategorie
×
×
Minder grote verschillen zien we bij het gebruik van apps en wearables, maar ook deze technologieën worden minder frequent gebruikt door ouderen en praktisch opgeleiden dan door jongere mensen en theoretisch opgeleiden.
Bij het interpreteren van deze bevindingen kan de onderlinge samenhang tussen leeftijd, opleiding en het hebben van een chronische ziekte van belang zijn. Het verdient aanbeveling om in vervolgonderzoek te bekijken wat het aandeel van de individuele determinanten op de gevonden verschillen in digitale vaardigheden en digitale zelfzorg is.
Toegankelijkheid onder druk
Verschillen in de mate waarin digitale middelen en digitale zelfzorg door mensen met verschillende leeftijden en opleidingsachtergronden worden gebruikt zijn opvallend en vormen een belangrijk signaal: de toegankelijkheid van digitale zorg staat onder druk.
Het achterblijven van het gebruik van computers, tablets, smartphones en e‑mail onder ouderen en praktisch opgeleiden wijst mogelijk op een gebrek aan digitale vaardigheden. In een tijd waarin de gezondheidszorg steeds meer digitaliseert, zijn competenties op het gebied van technologiegebruik essentieel om toegang te krijgen tot digitale zorgdiensten. Mensen met een theoretische opleiding en navenante positie op de arbeidsmarkt zijn doorgaans meer in aanraking gekomen met technologie, waardoor deze groep comfortabeler is met het gebruik van digitale platforms in de gezondheidszorg [12]. Praktisch opgeleiden zijn er minder mee in aanraking gekomen, waardoor ze minder bekend zijn met de mogelijkheden. Bovendien worden digitale toepassingen vaak ontwikkeld door en voor mensen die theoretisch opgeleid zijn, waardoor deze minder goed aansluiten bij de gebruikersbehoeften van mensen die praktischer opgeleid zijn [13].
Daarnaast kunnen sociaaleconomische factoren de geconstateerde kloof in digitale zorgtoegang helpen verklaren. Mensen met een theoretische opleiding hebben vaak een hoger inkomen en meer financiële middelen, wat hen in staat stelt om te investeren in technologische apparaten en internetverbindingen die nodig zijn voor digitale zorg. Mensen met een praktische opleiding kunnen vaker belemmeringen ondervinden bij het verkrijgen van deze middelen, waardoor de toegankelijkheid van digitale zorg wordt bemoeilijkt. Maar ook oorzaken zoals gezondheids- en taalvaardigheden en omgevingsfactoren spelen een rol [14‐16].
Deze ongelijkheid in de toegang tot digitale zorg, in de wetenschappelijke literatuur ook wel de digital divide of digitale kloof genoemd, heeft in potentie verstrekkende gevolgen voor zowel gezondheidsuitkomsten als gezondheidszorgkosten [17, 18]. Mensen die geen gebruik (kunnen) maken van digitale zorg, lopen het risico om achter te blijven bij het zorgen voor hun gezondheid, het bijhouden van medische afspraken en het verkrijgen van tijdige zorginterventies. Dit kan leiden tot verergering van gezondheidsproblemen, hogere ziekenhuiskosten en een grotere belasting van het gezondheidszorgsysteem. Uit eerder onderzoek blijkt dat theoretisch opgeleiden langer en in betere gezondheid leven dan praktisch opgeleiden [19, 20]. Praktisch opgeleiden hebben vaker chronische aandoeningen en hebben daardoor meer zorg nodig [21]. Wanneer zorg steeds vaker digitaal wordt aangeboden, wordt de digitale kloof groter en zullen de gezondheidsverschillen verder toenemen.
Meer aandacht nodig voor brede toegankelijkheid
Veel initiatieven richten zich al op het overbruggen van deze kloof in digitale zorgtoegang. Zo organiseren bibliotheken activiteiten rond (het vergroten van) digitale basisvaardigheden, die toegankelijk zijn voor de hele Nederlandse bevolking, bijvoorbeeld via een iPad-café, Tablet-café, cursussen, workshops of digitaal inloopspreekuur. Er zijn expertisecentra op het gebied van gezondheidsverschillen die kennis verzamelen en delen via onderzoek, advies, trainingen, workshops, bijeenkomsten en praktische publicaties. Een verdiepingsonderzoek van de E‑healthmonitor 2022 richtte zich op de motivatie van zorggebruikers om een cursus te volgen voor het verbeteren van hun digitale gezondheidsvaardigheden. Hieruit bleek dat deze motivatie vooral wordt gevormd door blootstelling aan digitale zorg als patiënt of mantelzorger, de behoefte voorbereid te willen zijn op de toekomst en om zelfredzaam te zijn [22]. Wanneer zorgverleners, beleidsmakers en ontwikkelaars weten in te spelen op deze motivatie en het aanbod van hulp bij digitale gezondheidszorg breder bekend wordt, zouden mogelijk ook de groepen bereikt kunnen worden die minder geneigd zijn uit zichzelf hulp te zoeken bij het gebruik van digitale zorg.
Met het beschikbaar komen van onderzoeksdata met betrekking tot de digitale kloof ontstaat een toegenomen bewustzijn onder zorgverleners en digitale zorgaanbieders dat niet iedereen in staat is gebruik te maken van digitale toepassingen. In het Integraal Zorg Akkoord (IZA), waarin de overheid en de veldpartijen in de zorg hebben afgesproken toe te werken naar meer hybride zorg, wordt expliciet rekening gehouden met de toegankelijkheid en inclusiviteit van deze zorg [23]. Onderzoek laat zien dat het actief streven naar inclusieve ontwerpen van digitale middelen, door middel van cocreatie en uitvoerige betrokkenheid van gebruikers met diverse behoeften en vaardigheidsniveaus, hierin verbetering kan brengen [24]. Er komen steeds meer praktische tools beschikbaar om professionals te ondersteunen bij het ontwikkelen van e‑health voor diverse populaties, zoals de Inclusieve eHealth Handreiking (www.tudelft.nl/inclusive-ehealth-guide) [24].
Daarnaast zouden beleidsmaatregelen die de toegang tot de technologische infrastructuur vergemakkelijken een oplossing kunnen bieden voor mensen die daar zelf de middelen niet voor hebben. Te denken valt aan subsidies voor internet en toegang tot goedkope of gratis digitale apparaten, bijvoorbeeld in buurthuizen of op andere openbare plekken.
Ook kan worden nagedacht over het verder stimuleren van zelfredzaamheid met betrekking tot het gebruik van digitale middelen door trainingen om bepaalde vaardigheden op te doen actiever aan te bieden. Docenten die de cursussen digitale zorg doceren in de bibliotheken gaven aan dat het gebruik van digitale zorg niet alleen vaardigheden en kennis vereist op digitaliseringsgebied, maar ook wat betreft taalvaardigheden en het vermogen om in het zorgstelsel te navigeren [22]. Partijen zoals scholen, zorgorganisaties, welzijnsorganisaties en lokale verenigingen spelen een rol bij het aanbieden van ondersteuning bij het gebruik van digitale zorg en het ontwikkelen van verschillende vaardigheden van inwoners. Tegelijkertijd zal niet iedereen in dezelfde mate in staat zijn om zelfredzaam te (willen) worden. Digitale zorg zal het reguliere zorgaanbod daarom maar tot op zekere hoogte kunnen vervangen en dus blijft aandacht voor toegankelijke niet-digitale alternatieven noodzakelijk.
De digitale transitie is in volle gang. Om ervoor te zorgen dat niemand achterblijft is actie vereist. De bevindingen van de E‑healthmonitor van 2023 benadrukken de urgentie van het aanpakken van de ongelijkheden in de toegang tot digitale zorg, en vormen de aanleiding tot een oproep tot actie voor beleidsmakers, zorgverleners en ontwikkelaars, om gezamenlijk te streven naar een inclusieve en toegankelijke gezondheidszorg voor iedereen.
Financiering
De e‑healthmonitor, sinds 2024 Monitor Digitale Zorg, wordt gefinancierd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Open Access This article is licensed under a Creative Commons Attribution 4.0 International License, which permits use, sharing, adaptation, distribution and reproduction in any medium or format, as long as you give appropriate credit to the original author(s) and the source, provide a link to the Creative Commons licence, and indicate if changes were made. The images or other third party material in this article are included in the article’s Creative Commons licence, unless indicated otherwise in a credit line to the material. If material is not included in the article’s Creative Commons licence and your intended use is not permitted by statutory regulation or exceeds the permitted use, you will need to obtain permission directly from the copyright holder. To view a copy of this licence, visit http://creativecommons.org/licenses/by/4.0/.
TSG, het Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen, is het enige Nederlandstalige tijdschrift dat multidisciplinaire informatie bevat op het gebied van de volksgezondheid en gezondheidszorg. Naast de multidisciplinaire oriëntatie is de combinatie van wetenschap, beleid en praktijk uniek.