De radiologische basistechnieken maken het mogelijk een lichaamsdeel af te beelden op basis van weefseleigenschappen die verschillen met de gebruikte energievorm. Bij de röntgentechniek gaat het om de absorptie van röntgenstraling, die zo’n hoge energie heeft dat zij ioniserend is en tot weefselschade kan leiden. Naast de conventionele röntgentechniek (CR), die een superpositiebeeld (schaduwbeeld) oplevert, heeft de computertomografie (CT) zich stormachtig ontwikkeld. CT-scanners zijn nu zo snel dat een volumetrische afbeelding van het hart mogelijk is waarbij ook de coronairvaten duidelijk zichtbaar zijn.
Naast de röntgentechnieken hebben zich als andere basistechnieken de volledig onschadelijke echografie (US) en de kernspinresonantie of magnetic resonance imaging (MRI) ontwikkeld. US is gebaseerd op een geluidstransducer die een geluidsbundel het lichaam instuurt en daarvan de reflecties (echo’s) registreert. Inmiddels zijn er tweedimensionale matrixtransducers die in real time driedimensionale volumes kunnen afbeelden, inclusief informatie over de bloedflow. MRI maakt gebruik van een sterk homogeen magneetveld en radiogolven. In vergelijking tot de röntgentoepassingen zijn US en MRI nog erg ‘jong’. Voor alle drie de technieken geldt echter dat digitalisatie en ontwikkelingen op halfgeleidergebied zeker zullen leiden tot kortere opnametijden en uitgebreidere diagnostische mogelijkheden. Ook reductie van de röntgenstralingsbelasting heeft de volle aandacht.
Naast de ontwikkelingen binnen het eigen vakgebied werkt de radioloog in toenemende mate samen met andere (beeldvormende) afdelingen, zoals nucleaire geneeskunde, radiotherapie, cardiologie en chirurgie. Door de digitalisatie zijn postprocessing en weergave van de beelden niet langer afhankelijk van de modaliteit waarop ze gemaakt worden.