De essentie van het onderzoek naar fertiliteitsstoornissen is eenvoudig: er moeten een eicel en een zaadcel aanwezig zijn die elkaar moeten kunnen vinden. De oorzaken van subfertiliteit zijn in ongeveer 30 % gelegen bij de man (‘slecht zaad’), in 30 % bij de vrouw (hormonaal, tubapathologie) en in 30 % kan geen oorzaak worden gevonden (‘onverklaard’). Voor anamnese en diagnostiek gebruikt de huisarts de NHG-Standaard. De drie verslavingen, voedsel, roken en alcohol, die meer kans op subfertiliteit en op ziekten van het kind geven, zullen direct aan de orde moeten komen. De gynaecoloog zal naast de (algemene, obstetrische, gynaecologische en seksuologische) anamnese en gynaecologisch en eventueel andrologisch onderzoek, een progesteronbepaling, een zaadanalyse, antistoffen tegen Chlamydia trachomatis (CAT) en echografisch onderzoek van de genitalia interna, en een diagnostische laparoscopie met tubatesten uitvoeren.