Het doel van dit onderzoek is het volgen van frequent en lang verzuimers gedurende vier jaar naar het verloop van verzuim, risico op arbeidsongeschiktheid (WAO) en op uitdiensttreding. De onderzoekspopulatie bestaat uit 54.000 werknemers van een drietal grote Nederlandse bedrijven. Op basis van het verzuim in 1997 zijn de volgende groepen onderscheiden: 4.126 frequent verzuimers, 3.585 lang verzuimers, 979 frequent-en-lang verzuimers en een referentiepopulatie bestaande uit 45.300 werknemers.
Van de frequent verzuimers en de frequent-en-lang verzuimers verzuimt tweederde in de vier jaren erna opnieuw frequent versus 29% van de lang verzuimers en 18% van de referentiepopulatie. Het risico om in die vier jaar een langdurig verzuim te ontwikkelen is voor frequent verzuimers (55%) en voor lang verzuimers (59%) bijna tweemaal zo hoog als voor de referentiepopulatie (30%). De combinatie van frequent en langdurig verzuim geeft de hoogste kans op toekomstig langdurig verzuim (71%).
Lang verzuimers hebben een kans van 26,5% om in de volgende vier jaar de WAO in te stromen (gedefinieerd als één jaar arbeidsongeschikt). Frequent verzuimers hebben vergeleken met de referentiepopulatie een ruim tweemaal hogere kans op WAO-instroom (10,7% versus 4,3%). De groep frequent-en-lang verzuimers heeft het hoogste instroomrisico (30,3%).
Werknemers die frequent en/of langdurig verzuimen, hebben een grotere kans om uit dienst te treden dan de referentiepopulatie. Bij de lang verzuimers en de frequent-en-lang verzuimers gebeurt dit vaker onvrijwillig (ongeveer 40%) dan bij de frequent verzuimers (24%) en de referentiepopulatie (15%).