De zwangerschap is tegenwoordig niet langer een natuurlijk proces; er wordt steeds meer gekeken naar de medische risico’s. Bij de medicalisering van de zwangerschapszorg spelen historische processen, medisch-technologische ontwikkelingen en economische en demografische motieven een rol. De medicalisering van de zwangerschap is op twee manieren te verantwoorden: rationalistisch of pragmatisch. De eerste manier geeft voorrang aan de wetenschappelijke mogelijkheden voor prenatale diagnostiek en kijkt daarna naar de ethiek. De tweede manier kijkt in hoeverre de techniek bij kan dragen aan de vormgeving van ‘goed leven’.
Beide manieren leiden tot verschillende antwoorden op de vraag: Moet alles wat kan? Bij de rationele benadering moeten vrouwen individueel bepalen of zij wel of geen gebruik maken van preventieve technieken. Het is de vraag of dit een reële optie is, want er is steeds minder begrip voor de keuze om dit niet te doen. De pragmatische benadering biedt tegenwicht doordat ze wetenschappelijke kennis over risico’s en de beschikbaarheid van technieken minder een stempel laat drukken op de vraag wat goede zwangerschapszorg is. Er zijn immers nog vele andere goede redenen om een advies wel of niet op te volgen of een test wel of niet te doen.
Beide benaderingen bieden ook andere handvatten voor de professionals die bij de zwangerschapszorg betrokken zijn, en dus ook voor huisartsen. Bij de rationalistische benadering moet de professional zich primair richten op het geven van goede voorlichting, terwijl de pragmatische benadering veel meer uitnodigt om mensen te helpen bij hun worsteling met goed leven en gezond leven tijdens de zwangerschap. Voor huisartsen is deze laatste, gezien hun praktijk en visie van integrale zorg, misschien wel bij uitstek geschikt.