Voor veel vrouwen werkten de feministische analyses en oplossingsmethoden waarmee ze via de vrouwenzelfhulp in aanraking kwamen als een bevrijding. Zelf vaak uit de middenklasse afkomstig, wilden ze ook andere categorieën vrouwen laten profiteren van de nieuwe inzichten. Hiervoor startten ze vrijwilligstersprojecten waarin ze vrouwen (‘lotgenotes’) bij elkaar brachten, op basis van ervaringsdeskundigheid andere vormen van hulp ontwikkelden – en ondertussen zelf steeds deskundiger werden. Om met hun centra voor subsidies in aanmerking te komen, richtten zij stichtingen op, maar omdat ze geen hiërarchische verschillen tussen vrouwen accepteerden, bestonden de besturen in het begin slechts pro forma.
Sommige centra, zoals
Balsemien
, slaagden er in hun activiteiten als ‘experiment’ gefinancierd te krijgen. De meerderheid, waaronder
De Beuk
, heeft echter onbetaald gepionierd. Met elkaar vormden ze een ‘alternatief ’ circuit dat zich graag als ‘autonoom’ betitelde en dat zijn bloeiperiode beleefde in de jaren 80 van de vorige eeuw. Hiernaast ontstond ook een circuit van zelfstandig gevestigde therapeutes dat op den duur een bonte verzameling van methoden en feministische visies omvatte. Tussen 1988 en 1998 heeft de
Vereniging Voor Feministische Hulpverlening
tevergeefs geprobeerd al deze richtingen in één beroepsvereniging samen te brengen.
In 1984 bestond er een landelijk, door de overheid gefinancierd, steunpunt
Via
, in 1991 opgevolgd door
Metis
. Van hieruit namen de impulsen tot aanpassing aan reguliere structurering van de gezondheidszorg toe. Met het einde van
Metis
(1994) kwam er een einde aan de ‘koepels’ die vrouwenzelfhulporganisaties én professionele vrouwenhulpverlening (
Vhv
) systematisch met elkaar hadden verbonden en gingen die twee apart van elkaar verder.