Mantelzorg is tegenwoordig een belangrijk onderwerp in het debat over de zorg. In de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo, ingevoerd in 2007) werd de positie van de mantelzorger voor het eerst geformaliseerd. Mensen moeten eerst in hun eigen netwerk ondersteuning zoeken, voordat zij een beroep kunnen doen op de collectief gefinancierde zorg.
De bereidheid om mantelzorg te geven is groot. Het verlenen van zorg kan, in combinatie met een betaalde baan, een eigen gezin of een kwakkelende gezondheid, een fors beslag leggen op mensen. Probleemloos verloopt het zorgen voor de (schoon)ouders dan ook zeker niet altijd. Een deel vindt de combinatie van arbeid en zorg zwaar en is overbelast door de mantelzorg. Het zorgen is echter zeker niet alleen maar negatief: mensen halen voldoening uit hun zorgtaken en hechten eraan dat zij iets voor een ander kunnen betekenen. Daarom gaat het ook vaak goed.
Bij mantelzorg denken mensen vaak aan ouderen die hulp krijgen van hun kinderen. De hulp die ouderen aan elkaar geven wordt vaak over het hoofd gezien. Toch bestaat een groot en toenemend deel van de mantelzorg in Nederland uit deze vorm van zorgen voor elkaar en vaak betreft het dan zorg voor de eigen partner.