Op den duur heette het de
kleine
integratie maar voor wie er bij betrokken waren, ging het om grote zaken: qua reikwijdte, inspanningen en ook persoonlijke consequenties. Aanvankelijk was het vooral de rijksoverheid die aandrong op integratie van elementen uit de vrouwenhulpverlening binnen bestaande instellingen voor geestelijke en lichamelijke gezondheidszorg. Zij was beducht voor nieuwe verkavelingen in de geestelijke gezondheidszorg nu per 1983 juist de oude, levensbeschouwelijke onderverdeling (protestants, katholiek, humanistisch) was “overwonnen” met de vorming van Regionale Instellingen voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (
Riagg
)
1
. Maar geleidelijk raakten steeds meer individuele (vrouwen)hulpverleensters in dit integratieproces geïnvolveerd. In deze ontwikkelingen had de ambulante geestelijke gezondheidszorg (
Aggz
) het voortouw, mede dankzij het ‘ondersteuningproject
Vhv
’ van de
Nederlandse Vereniging Voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (Nvagg
).
Meer dan 15 jaar slaagt de beweging voor vrouwenhulpverlening (
Vhv
) er in de wisselwerking tussen de reguliere en niet-reguliere tak in stand te houden en zo een beweging te blijven. In het begin van de jaren negentig krijgen professionalisering, institutionalisering en depolitisering echter de overhand en kan men eigenlijk steeds minder spreken van een beweging. In dit hoofdstuk beschrijven we aan de hand van individuele ervaringen en de ontwikkelingen van drie projecten (
Emancipatie En Hulpverlening
in de Maastrichtse
Riagg
, het
Nvaggproject
en het
Henny Verhagen Centrum
) welke vertaalslagen en perikelen de integratie van
Vhv
met zich meebracht en wat er onderwijl gebeurde met de relatie tussen de reguliere en autonome tak van de
Vhv
.