Begin van de tachtiger jaren van de vorige eeuw richtten vrouwen her en der vrouwengezondheidscentra (
Vgc's
) op. Daarin bundelden zij kennis en activiteiten rond abortus, seksualiteit, anticonceptie en bevallingen die met de tweede feministische golf op gang waren gekomen. Op het hoogtepunt in 1988 waren er 23 centra, verspreid over het hele land. Zij verzorgden voorlichtingsactiviteiten en boden onderdak aan zelfhulpgroepen, speciaal voor en door vrouwen. Medische behandelingen voerden ze niet uit. Als hun voornaamste taak zagen de
Vgc's
het verhelderen van de samenhang tussen lichamelijke, emotionele en sociale problemen van vrouwen.
Uitgangspunt was dat vrouwen niet (meer) in afhankelijkheidsrelaties met deskundigen in de gezondheidszorg moesten belanden. Daarom vervulden vrijwilligerswerk, onbetaalde arbeid en ervaringsdeskundigheid van vrouwen een sleutelrol in de centra. Hiermee vormden de
Vgc's
een tegenstructuur tegen de ‘medische macht’ van huisartsen en gynaecologen en hun autoritaire en paternalistische optreden tegen patiëntes.
Op den duur bleek het echter onmogelijk deze principes volledig te handhaven, mede omdat ze moeilijk verenigbaar waren met dat andere ideaal: de reguliere gezondheidszorg te veranderen door feministische idealen daarin te integreren. Ook de ambitie om er te zijn voor
alle
vrouwen, ongeacht etnische verschillen, bleek te hoog gegrepen. Dat neemt niet weg dat de
Vgc's
een belangrijke rol hebben gespeeld bij de verspreiding van het gedachtegoed van de feministische gezondsheidszorg.